Model handhavingsverzoek pesticiden lelieteelt

Inhoudsopgave

Op basis van het handhavingsverzoek van Meten=Weten is dit model opgesteld. Onder de uitleg vind je de volledige modelbrief en bijlage. Zelf moet je nog eigen bijlagen bijvoegen..

Uitleg #

1. Vul de gegevens in het brievenhoofd in.

2. Kopieer de inhoud. Enkele gedeelten zijn gemarkeerd, deze kunnen je waarschijnlijk weglaten.

2. Vul de kadastrale aanduiding(en) in jouw omgeving in. Let op dat teelten vaak bestaan uit meerdere kadastrale percelen.

Voorbeeld: HVT03-N-69.  (kadastrale gemeente-sectie-perceelnummer)
HV is de ‘kadastrale gemeente’ (Havelte); N is de ‘sectie’ en het nummer dat daarna volgt is het perceelnummer.
Om de kadastrale gemeente te vinden gebruik je https://perceelloep.nl

3. Vul het perceel in.

Hoe vind je een perceel? Percelen opsporen gaat het best met een drone. Dan kan je in een enkele vlucht 4 vierkante kilometer uitkammen. Hang de drone midden boven het veld, met de camera haaks naar beneden en maak een foto. Het bestand met de foto heeft nu de GPS coördinaten. Lees deze coördinaten met de exiftool.

Voorbeeld onder Linux: $ exiftool -n dji_0233.jpg |grep GPS
geeft:
GPS Latitude                : 52.6158192777778

GPS Longitude             : 5.66166091666667

en dus GPS Position     : 52.6158192777778 5.66166091666667

3. Vul de termijn in  (standaard: twee weken).

4. Voeg de bijlagen bij: statuten, inschrijving in het handelsregister en machtiging. [links]

 

Model Handhavingsverzoek lelie- en andere sierteelt

 

aan:  College van Gedeputeerde Staten van [provincie]

[adres, postcode, plaats]

Kopie (eventueel): [mailadres]

 

betreft: HANDHAVINGSVERZOEK projecten percelen

 

datum: [dag-maand-jaar]

ons kenmerk (eventueel): [je eigen kenmerk]

 

namens: [de organisatie]

door: [gemachtigde]

[correspondentieadres:

Naam

Adres

mailadres

website

telefoonnummer]

 

Geacht college,

Uit recente rechtspraak blijkt dat een voortoets of vergunning noodzakelijk is voor projecten waarbij bestrijdingsmiddelen toegepast worden. Veel middelen bevatten stoffen die zich verspreiden tot in Natura 2000-gebieden. Niet uitgesloten is daarom dat dergelijke projecten, hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kunnen hebben als bedoeld in artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

Artikel 6 lid 2 verbiedt een dergelijk project uit te voeren zonder dat artikel 6 lid 3 doorlopen is. Artikel 6 lid 3 is ten onrechte niet doorlopen.

Dit handhavingsverzoek ziet op projecten die worden uitgevoerd op de percelen genoemd in de bijlage ‘Bijlage lijst percelen’. Deze lijst is opgesteld op basis van indicaties dat er sprake is van sierteelt.

Recente uitspraken

Er bestaat relevante rechtspraak waaruit blijkt welke verplichtingen er bestaan bij projecten waarbij bestrijdingsmiddelen toegepast worden. De vergunningplicht is door de rechtbank al in 2021 bevestigd, zie ECLI:NL:RBNNE:2021:2483.

Hierna is die uitspraak voor het deel bestrijdingsmiddelen in hoger beroep van de provincie bevestigd, zie uitspraak van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1428.

Vóór die uitspraak in hoger beroep, op 6 maart 2025, heeft de rechtbank Noord-Nederland nogmaals een uitspraak gedaan inzake bestrijdingsmiddelen, ECLI:NL:RBNNE:2025:899: lelieteelt is vergunningplichtig omdat een voortoets niet mogelijk is.
Onderzoeksplicht

Uit dit handhavingsverzoek volgt een onderzoeksplicht voor het college van gedeputeerde staten.

Elk project heeft per definitie een initiatiefnemer. Initiatiefnemers houden spuitregisters bij, zo volgt uit Verordening EG 1107/2009, artikel 67. Daar staat:
Relevante informatie in deze registers stellen zij op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit. Derde partijen, zoals de drinkwaterindustrie, detailhandelaars of omwonenden kunnen zich tot de bevoegde instantie wenden met het verzoek toegang tot deze informatie te verkrijgen.

De bevoegde autoriteiten verstrekken toegang tot deze informatie overeenkomstig het toepasselijke nationale of het Gemeenschapsrecht.”

Uit die registers blijkt waar en welke middelen toegepast zijn. Er blijkt meteen waar de initiatiefnemers telen binnen hetzelfde project, mogelijk ook op andere percelen dan genoemd in het handhavingsverzoek.

Een beoordeling of er sprake is van significante effecten dient te zien op de effecten afzonderlijk of in combinatie. Dit volgt uit artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Daarbij dient rekening gehouden te worden met stapeling, combinatie van diverse teelten en combinatietoxiciteit.

Relevant is om te zien waar het handhavingsverzoek op ziet. Zoals vastgesteld in genoemde uitspraken is het uitvoeren van een teelt een project als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Een enkele teelt kan onderdeel zijn van meer teelten door de zelfde initiatiefnemer.

Als er geen gegevens zijn zoals spuitregistratie en een handhaafbaar spuitplan, dan dient op basis van het voorzorgsbeginsel, een worst case benadering gehanteerd te worden.
Onverwijld maatregelen

Er is een reden om besluittermijnen te verkorten, namelijk constateringen van de Ecologische Autoriteit, zie hieronder.

In haar advies van 26 januari 2024 staat:
De hoofdconclusie is dat onverwijld gestart moet én kan worden met door natuurdoelanalyses geborgde maatregelen én aanvullende maatregelen voor natuurherstel in en rond natuurgebieden.
vindplaats: https://ecologischeautoriteit.nl/adviezen/5133

Hieronder voegen we een aantal citaten in met verwijzing naar de pagina van herkomst.

p. 8 “Uit de getoetste NDA’s en adviezen blijkt dat in de meeste gebieden de natuur is verslechterd of (verder) dreigt te verslechteren, of dat dit niet valt uit te sluiten. Dit is in strijd met het verslechteringsverbod uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de vertaling daarvan in de Omgevingswet. Dit inzicht is van belang omdat Nederland bij verslechtering onverwijld maatregelen moet nemen en niet pas nadat verdere verslechtering optreedt. Als dat nodig is voor het voorkomen van verslechtering, kan (lees: moet) het bevoegd gezag zelfs overgaan tot het wijzigen of intrekken van vergunningen. Deze dreiging is reëel, nu de verslechtering in de komende jaren verder dreigt door te zetten door te hoge stikstofbelasting en een slechte hydrologische omstandigheden.

p. 10: “Pesticiden/vervuiling 30%
Figuur 2 – Drukfactoren op natuur die spelen in de eerste 70 bekeken gebieden.

– De commissie stelt dat pesticiden een drukfactor zijn. Dit wordt versterkt door onderstaande tekst.

p. 11: “Uit de NDA’s blijkt dat de drukfactoren rond het gebied vaak eerder zijn toegenomen dan afgenomen. Per gebied spelen naast stikstof, water en bodem ook andere drukfactoren een rol zoals (zie figuur 2):
[..]
• intensief gebruik door landbouw binnen de begrenzing van het natuurgebied, wat leidt tot versnippering, inwaaiing en/of inspoeling van meststoffen, pesticiden en soms ook verstoring van gevoelige soorten;

Uit de constateringen dat er sprake is van verslechtering van Natura 2000-gebieden volgt dat onverwijld maatregelen moeten worden genomen. Het voorzorgsbeginsel, opgenomen in de Habitatrichtlijn, eist dat hiermee niet kan worden gewacht.
Voortoets of passende beoordeling

Samengevat: een voortoets is slechts mogelijk wanneer uit de opgevraagde registers blijkt dat sprake is van een biologische teelt of wanneer geen middelen worden gebruikt die bij onderzoek reeds in Natura 2000-gebieden zijn aangetroffen. Indien geen registers zijn opgevraagd en overlegd, of wanneer voorgaande niet blijkt uit de opgevraagde registers, dient op basis van het voorzorgbeginsel een worst-case benadering te worden toegepast.

De uitspraken van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1428 en van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:899 laten diverse uitkomsten zien. Volgens de uitspraak van 2 april 2025 moet een initiatiefnemer de gelegenheid krijgen een voortoets op te stellen.

Volgens de uitspraak van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:899 is een voortoets niet mogelijk en geldt onverwijld een vergunningplicht, waaruit volgt dat artikel 6 lid 3 doorlopen dient te worden, omdat het niet mogelijk is een voortoets op te stellen die vergunningplicht, dan wel het doorlopen van artikel 6 lid 3 habitatrichtlijn, uitsluit . Zie punt 7.8 in de uitspraak van 6 maart 2025.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie laat de mogelijkheid van een ‘voorevaluatie’, in Nederlandse taal voortoets, open.

Deze mogelijkheid is in lijn met Unierecht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie verbiedt geen voortoets en laat de mogelijkheid open voor een ‘voorevaluatie’ als een middel om te bepalen of in een later stadium een passende beoordeling moet worden verricht van de gevolgen van een plan of project voor een betrokken gebied (C-323/17, EU:C:2018:244).

Belangrijk is dat de uitspraak in hoger beroep van 2 april 2025 gebaseerd is op een uitspraak/dossier van 2021. Daarna bleek uit de uitspraak van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:899, dat het maken van een voortoets vanwege de complexiteit en kennisleemtes op dit moment niet mogelijk is.

In onderhavig geval is het slechts mogelijk mogelijk een voortoets op te stellen als uit de opgevraagde registers blijkt dat bestrijdingsmiddelen worden gebruikt die geen werkzame stoffen bevatten uit bijgaande lijst van in Natura 2000-gebieden aangetroffen stoffen.

Zie bijlage ‘Bijlage lijst stoffen’ in deze pdf.

De mogelijkheid tot het maken van een voortoets mag er niet toe leiden dat niet binnen acht weken een besluit op het handhavingsverzoek volgt.

Aan de voortoets worden precies dezelfde eisen gesteld als aan de passende beoordeling, zie punt 6.1 van de uitspraak hoger beroep ECLI:NL:RVS:2022:2557:
Het bepalen van de hoogte van de emissie is zowel van belang in de voortoets als in de passende beoordeling. In de voortoets moet op grond van objectieve gegevens zijn uitgesloten dat een project op zichzelf of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen heeft. In de passende beoordeling moeten op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het plan of het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied in gevaar kunnen brengen, worden geïnventariseerd. Toestemming kan op basis van een passende beoordeling worden verleend als de zekerheid is verkregen dat de activiteit de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Daarvan is volgens het Hof van Justitie sprake als er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Het Hof heeft meermalen geoordeeld dat het voorzorgbeginsel ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Het voorzorgbeginsel speelt zowel in de voortoets als in de passende beoordeling een rol.

Zie ook ECLI:EU:C:2023:39, “Eco Advocacy“, de A-G concludeert onder punt 90 als volgt:
“Indien de bevoegde instantie van een lidstaat er in de voorevaluatiefase van overtuigd is dat een beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn niet nodig is, moet zij bijgevolg op zijn minst een uitdrukkelijke en gedetailleerde motivering geven die elke vanuit wetenschappelijk oogpunt redelijke twijfel over de nadelige gevolgen van de geplande werkzaamheden voor de betrokken beschermingszone als zodanig kan wegnemen.”

Als bestrijdingsmiddelen worden gebruikt die een of meer van de in Natura 2000-gebieden aangetroffen stoffen bevatten, is het met de huidige kennis en rechtspraak niet mogelijk in de voorevaluatie te motiveren zoals de A-G noemt.

Het is ook niet mogelijk om een voortoets op te stellen omdat het in de voortoets niet mogelijk is om de effecten afzonderlijk of in combinatie te beoordelen. Effecten kunnen niet beoordeeld worden omdat de spuitregisters (de basisgegevens) niet openbaar zijn.

Uit de uitspraak van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1428 volgt dat de middelen zich verder kunnen verplaatsen dan 250 meter en dat een verplaatsing van 500 meter ook niet uitgesloten is. De initiatiefnemers hebben geen zicht op de projecten binnen de afstand waarop de middelen zich verplaatsen, dan is ook een cumulatieve toets niet mogelijk in de voorevaluatie en daarmee het uitsluiten van significante effecten in een voortoets.
Geen voortoets dus vergunningsplicht

Nu een voortoets niet mogelijk is ontstaat, in lijn met de uitspraak van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:899 vergunningplicht.

Dit betekent dat een passende beoordeling moet worden doorlopen. Het betekent ook dat zo lang er geen vergunning is, het project niet kan worden uitgevoerd. Hieruit volgt dat handhavend opgetreden dient te worden.
[Het volgende gedeelte getiteld ‘Overlap etc’ kan hoogstwaarschijnlijk achterwege worden gelaten, tenzij er inderdaad kans is op overlap omdat de afzender in Drenthe een verzoek doet:]

Overlap ander verzoek om handhaving

Mogelijk is er een overlap met een ander handhavingsverzoek met de volgende kenmerken:
 

betreft:      HANDHAVINGSVERZOEK projecten initiatiefnemers

datum:        31 mrt 2025

uw kenmerk:   202500715-01153984

Overlap kan ontstaan omdat het verzoek van 31 mrt 2025 mogelijk ziet op percelen waar dit handhavingsverzoek ook op ziet. Voor ons bestaat geen mogelijkheid om dit uit te sluiten, omdat het college nog geen inzicht geeft gegeven over de voortgang van het handhavingsverzoek van 31 mrt 2025.

Wij verzoeken u daarom om, ook bij overlap, ook inzake dit handhavingsverzoek te beslissen.
[Het volgende gedeelte getiteld ‘Uitspraak 2021 etc’ kan achterwege worden gelaten, aangezien dit de specifieke correspondentie in de zaak van Meten=Weten betreft:]

 

Uitspraak 2021 in stand gelaten

In uw brief van 16 apr 2025 aan Provinciale Staten staat:
“In de uitspraak worden ook veel zaken niet beslist. Zo gaat de Raad van State niet in op de vraag of een individuele teelt een project is of, zoals ons standpunt is, dat er sprake is van voortgezet agrarisch gebruik. Ook wordt niet ingegaan op het bestaan van een referentiesituatie voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.”

Vindplaats brief:
https://www.drentsparlement.nl/Vergaderingen/Statencommissie/2025/07-mei/09:30/INGEKOMEN-STUKKEN-BLOK-RUIMTE/Cie070525-A21-Lelieteelt.pdf

Het is onjuist te stellen dat op meerdere deelonderwerpen niet worden beslist, want in de uitspraak van 2 apr 2025 staat:

“De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;”

Dit betekent een bevestiging van de projectdefinitie, die van ‘voortgezet agrarisch gebruik’ en die van de referentiesituatie.

Dus de uitspraak ECLI:NL:RBNNE:2021:2483 blijft voor het deel gewasbeschermingsmiddelen in stand. In die uitspraak staat:
“3.3. Gesteld voor de vraag of lelieteelt aangemerkt moet worden als een project overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, heeft het Hof voor recht verklaard, kort weergegeven, dat een activiteit als project kan worden geduid indien sprake is van een fysieke ingreep in het natuurlijk milieu. Lelieteelt is derhalve naar het oordeel van de rechtbank aan te duiden als een project.”

Relevant in uitspraak van de Raad van State:
“Het bovenstaande betekent dat deze procedure ten einde is en het aan Middenweg Vledder is om te voldoen aan hetgeen wordt gevraagd in de waarschuwing voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.”

Relevant in uitspraak van de Raad van State:
“Ten slotte moet worden ingegaan op cumulatieve effecten met andere projecten.”

Omdat de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in stand gelaten is, is het volgende uit die uitspaak relevant:

“Slotsom
7.9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het moment van het nemen van het bestreden besluit niet vast stond dat het project, hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met andere projecten, geen significante gevolgen voor het Drents-Friese Wold & Leggelderveld kon hebben. Voor dat project was het daarom een vergunning nodig. Omdat die niet was verleend was er sprake van een overtreding.”

 

Unierecht

De uitspraak van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1428 geeft op basis van nationaal recht de mogelijkheid van waarschuwen om te herstellen voordat overgegaan wordt tot handhavend optreden, zie punt 13.3 van die uitspraak. De initiatiefnemer mag de mogelijkheid geboden krijgen om aan te tonen dat geen sprake is van een overtreding door middel van het aanleveren van een voortoets of om de overtreding ongedaan te maken door te stoppen met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of het verkrijgen van een natuurvergunning.

Belangrijk is dat het verzoek om handhaving gebaseerd is op artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Het betreft Unierecht. En omdat bij Unierecht elk risico op omzeiling van dat recht vermeden dient te worden, moet een termijn voor herstel heel kort zijn.

Bij een langere termijn veroorzaakt het toepassen van bestrijdingsmiddelen verdere verslechtering omdat de initaitiefnemer doorgaat met het toepassen van bestrijdingsmiddelen. Dus kan de inbreuk op artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn langer duren.

Bij niet verkorte termijnen bestaat ook het risico op omzeiling omdat het ‘spuitseizoen’ korter is dan de handhavingsprocedure.

Op dat punt zou de Afdelingsuitspraak dan botsen met Unierecht. De oorzaak hiervan is dat de Landelijke Handhavingsstrategie botst met Unierecht omdat de Landelijke Handhavingsstrategie niet elk risico van omzeiling van het recht van de Unie uitsluit. De Landelijke Handhavingsstrategie houdt geen rekening met Unierecht en is niet passend beoordeeld.

Als er toch gebruik wordt gemaakt van de interventiematrix uit de Landelijke Handhavingsstrategie dan is er na de recente ontwikkelingen sprake van calculerend gedrag.

Achtergrond opschorten Unierecht
Het besluit van de Afdeling schort in feite Unierecht op, namelijk de verbodsbepaling uit artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn en de verplichting om artikel 6 lid 3 te doorlopen. Opschorten van Unierecht is slechts mogelijk onder voorwaarden, zie ECLI:EU:C:2020:503, ‘Nevele’ onder punt 84:
Daar moet nog aan worden toegevoegd dat enkel het Hof, bij wijze van uitzondering en om dwingende redenen van rechtszekerheid, een voorlopige opschorting kan toestaan van het effect dat een regel van het Unierecht op het daarmee strijdige nationale recht heeft, namelijk de terzijdestelling ervan. Indien de nationale rechterlijke instanties bevoegd zouden zijn om aan de nationale bepalingen voorrang te geven boven het Unierecht waarmee zij in strijd zijn, al was het maar tijdelijk, dan zou immers afbreuk worden gedaan aan de uniforme toepassing van het Unierecht (arrest van 29 juli 2019, Inter-Environnement Wallonie en Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen, C-411/17, EU:C:2019:622, punt 177 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

De uniforme uitlegging van het recht van de Unie, met het voorzorgsbeginsel in het bijzonder, maakt dat er geen opschorting (afzien of uitstel van handhaving) mogelijk is in het kader van rechtszekerheid.

Hieruit volgt tevens dat er geen ruimte is voor een belangenafweging of een afweging inzake rechtszekerheid door de lidstaat of de nationale rechter.

Dat geldt ook voor de Habitatrichtlijn, ECLI:EU:C:2019:622, ‘Inter-Environnement Wallonie en Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen‘, Grote Kamer, punt 178:
Overeenkomstig de in punt 177 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak staat het in casu enkel aan het Hof om vast te stellen onder welke voorwaarden het bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd kan zijn om de gevolgen van maatregelen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn te handhaven om dwingende redenen die verband houden met de bevoorradingszekerheid van de betrokken lidstaat inzake elektriciteit. Dergelijke redenen kunnen de handhaving van de gevolgen van nationale maatregelen die zijn vastgesteld in strijd met de uit de MEB- en de habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen, enkel rechtvaardigen wanneer in geval van de nietigverklaring van die maatregelen of in geval van de opschorting van de gevolgen ervan het reële en ernstige risico zou bestaan dat de elektriciteitsbevoorrading van de betrokken lidstaat wordt onderbroken, en aan dit risico niet het hoofd zou kunnen worden geboden met andere middelen en alternatieven, met name in het kader van de interne markt.

Uit bovenstaande volgt meteen het toetsingskader, namelijk een reëel en ernstig risico van grote gevolgen voor de gehele lidstaat, zonder andere middelen en alternatieven.

Er kan dus niet worden afgezien van handhaving.

Beginselplicht tot handhaven overheden
De Afdeling en het College van beroep voor het bedrijfsleven hanteren de beginselplicht tot handhaving in vaste rechtspraak. Deze beginselplicht tot handhaving omschrijft de bestuursrechter als volgt:
“Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.”

Samengevat: de plicht tot handhaven kent slechts twee uitzonderingen:

  1. concreet zicht op legalisatie
  2. onevenredigheid

Voor ‘concreet zicht op legalisatie’ moet er altijd een aanvraag zijn gedaan voor een omgevingsvergunning (ECLI:NL:RVS:2018:2735).  In het geval van de natuurvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing, hetgeen betekent dat er een ontwerpvergunning ter inzage moet zijn gelegd waarin het voornemen bestaat vergunning te verlenen.

Er is in Nederland nog geen enkele vergunning aangevraagd, laat staan dat er een ontwerp-vergunning bestaat.

Formeel is het ‘onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen’. Dit impliceert een belangenafweging. In de Habitatrichtlijn is in artikel 6 lid 4 reeds voorzien in een belangenafweging. Dit betekent ook dat geen andere dan de opgenomen wettelijke belangenafweging mag worden gemaakt.

Uitzondering op de procedure van artikel 6 lid 3 (verkrijgen natuurvergunning) is alleen mogelijk als er sprake is van dwingende reden van groot openbaar belang en er geen alternatieven zijn. Er moet dan compensatie voor de aantasting van het natuurgebied worden geboden.  In Nederlands rechts is dit bekend onder de term ADC criteria. Geen Alternatieven, Dwingende reden en Compensatie.

Voor een succesvol beroep op ‘onevenredigheid’ dient de provincie inzichtelijk te maken wat en hoe groot de inbreuk is op de belangen die zijn betrokken bij de bescherming van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit heeft betrekking op de huidige situatie van de te beschermen natuurwaarden, in hoeverre de instandhoudingsdoelen voor de te beschermen habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten worden gehaald en welke gevolgen de geconstateerde overtreding heeft. (Zie hiervoor ECLI:NL:RBNNE:2025:1462).
Digitaal

Ik verzoek u om digitaal te corresponderen.
Het verzoek

Wij verzoeken u er zorg voor te dragen dat bij deze projecten geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, dus om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te doen stoppen.
De termijn

Hoe langer gewacht wordt met handhaving hoe groter de belangen en de schade voor de Natura 2000-gebieden.

Gezien de recente uitspraken, te lezen in samenhang met het Verdrag van Aarhus en de bevindingen van de Ecologische Autoriteit, is de standaard redelijke termijn voor besluitvorming te lang.

Om bovenstaande, verzoek ik u ook om de initiatiefnemers uiterlijk binnen een week op de hoogte te stellen van dit handhavingsverzoek.

Om dit proces snel te laten verlopen stuur ik u de ondertekening in een separaat document. Dit handhavingsverzoek hoeft niet gelakt te worden en mag met eenieder gedeeld worden.

Ik verzoek u om binnen 2 weken digitaal een besluit aan ons bekend te maken.

Met vriendelijke groet,

[je naam en daaronder je handtekening]

Bijlage post:
– ondertekeningsdocument

Bijlage email:
– ondertekeningsdocument
– statuten, (eventuele machtiging) en inschrijving handelsregister [je organisatie]

[Bijlage in pdf zelf:]

Bijlage lijst stoffen

6-benzyladenine 1
aclonifen
antrachinon
azoxystrobin
bac-12
bac-14
boscalid
chloorprofam
chloridazon
clothianidine
cypermethrin
cyprodinil
ddac
difenoconazool
difenyl
difenylamine
diflufenican
dimethenamid
epoxiconazool
ethofumesaat
etofenprox
fenpropidin
fenylfenol-2
fipronil
fipronil-sulfone
flonicamid
fluazinam
fludioxonil
flufenacet
fluopicolide
fluopyram
fluroxypyr
flutolanil
fluxapyroxad
fosthiazate
fthalimide
fthalimide (afbr. folpet)
glyfosaat
heptenofos
mandipropamid
mcpa
metobromuron
metolachloor-s
metoprothryn
pendimethalin
permethrin-cis
permethrin-trans
phenmedipham
phoxim
piperonil-butoxide
pirimicarb
propyzamide
prosulfocarb
prothioconazool-desthio
pyraclostrobin
pyrimethanil
tebuconazool
teflubenzuron
terbutylazine
terbutylazine-desethyl
triallaat
triflumizole-fm-6-1

Bijlage in pdf zelf:

Bijlage lijst percelen

[Lijst percelen met sierteelt]

Hoe nuttig vond je deze tekst?

  • Blij
  • Normaal
  • Verdrietig